Vlaanderen herdenkt zijn zonen (en af en toe een dochter)

Burgemeesters, schepenen, pastoors en vrije beroepen

In 1817 kregen de gemeenten de bevoegdheid om straatnamen toe te kennen. Al gauw wendden de gemeentebesturen die mogelijkheid aan om straten te vernoemen naar prominente figuren. Hiervoor zocht men het niet te ver: tal van overleden burgemeesters en schepenen werden door hun opvolgers in het gemeentebestuur gehonoreerd met een straatnaam (er zijn 157 straatnamen met het epitheton ‘burgemeester’ in de naam). En ze hoopten daarbij wellicht dat die eer hun ook te beurt zou vallen. “Stilaan wordt elk gemeentelijk stratenplan zo in toenemende mate ook een who-was-who van de (gemeentelijke) politiek” (BELEMANS, p. 21-22). Ook tal van plaatselijke pastoors, notarissen en dokters konden delen in de roem en werden postuum vereerd in een straatnaam.

De straatnaam als propaganda

De gemeentebesturen beperkten zich voor de straatnaamkeuze niet altijd tot de lokale prominenten. In bepaalde periodes kregen straatnamen een sterk ideologische invulling. Met het (her)benoemen van straten kon een gemeentebestuur een specifieke politieke, religieuze of filosofische stempel drukken op de openbare ruimte. Zo kon men de eigen gezindte objectiveren, officialiseren en socialiseren.
Dit fenomeen deed zich voor het eerst voor tijdens het Franse bewind (1794-1815): straatnamen die verwezen naar bijvoorbeeld de adel of de godsdienst werden gewijzigd. Om na het Frans bewind opnieuw de oude naam te krijgen. Ook tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog kregen straatnamen de ideologische stempel van de Duitse bezetter of van de collaborerende gemeentebesturen.

Een voorkeur voor memorienamen

In de naoorlogse jaren van economische bloei en babyboom verdichtte het wegennet in Vlaanderen. Samen met de grootschalige fusie van de Belgische gemeenten in 1977 zorgde dit voor heel wat nieuwe stratennamen. Nieuwe straten kregen nieuwe namen en bestaande straten werden hernoemd om identieke namen binnen één (gefusioneerde) gemeente te vermijden.
De oude voorkeur van gemeentebesturen om straten naar prominente figuren te vernoemen (en bijvoorbeeld niet naar toponiemen), kwam in deze periode ongebreideld tot uiting.
De richtlijnen stipuleren dat, als er een straat naar een persoon vernoemd wordt (een zogenaamde ‘memorienaam’), deze ‘van historisch, wetenschappelijk of algemeen-maatschappelijk belang’ moet zijn en bij voorkeur een band heeft met de gemeente in kwestie. Dat geeft nog altijd keuze te over: iedereen van dorpsonderwijzer tot Nobelprijswinnaar komt in aanmerking. De richtlijnen schrijven eveneens voor dat men voorafgaand advies kan inwinnen van de gemeentelijke cultuurraad.

Lokaal, bovenlokaal, internationaal

Straatnamen die naar personen vernoemd zijn, bieden veel mogelijkheden voor onderzoek naar herinneringscultuur, zowel op lokaal vlak als op bovenlokaal vlak. Als extern, openbaar langetermijngeheugen (eens een straatnaam gegeven is, verandert die niet zo vaak) geven ze veeleer tijdsgebonden voorkeuren aan en kunnen ze manifestaties zijn van ideologische en culturele voorkeuren en verschuivingen. Krijgt bijvoorbeeld de oude dorpsadel (burgemeester, notaris, pastoor, dokter, …) nog altijd evenveel straatnamen naar zich vernoemd, of gaat de voorkeur uit naar andere prominenten?
Een eerste algemene vaststelling die men kan doen uit de stratenlijst van het AGIV (Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen) is dat de Vlaamse gemeenten (en hun cultuurraden) een voorkeur hadden voor prominenten van eigen bodem. Internationale figuren komen relatief weinig voor. Een steekproef levert volgend resultaat: Winston Churchill: 14 straatnamen; Ghandi: 8; Martin Luther King: 3. In Nederland, dat een andere straatnamencultuur heeft, zal men veel vaker buitenlandse prominenten op straatbordjes aantreffen.
Figuren van lokaal belang (de dorpsadel) worden daarentegen sinds het begin van de 19de eeuw bij veel gemeenten uitvoerig herdacht met een straatnaam. Zij zullen wellicht het grootste aandeel uitmaken van de Vlaamse straatnamen genoemd naar personen, maar hun namen zullen in regel slechts een- of tweemaal voorkomen in de lijst van Vlaamse straatnamen: in de gemeente waar ze geboren zijn of waar ze hun carrière hebben uitgebouwd.
Belgen van bovenlokaal belang kunnen in meerdere gemeenten voorkomen. Het koningshuis spant hier de kroon (Koningin Astrid heeft in België meer dan 200 straatnamen), maar wordt in Vlaanderen met stip gevolgd door de kunstenaars. Verdienstelijke landgenoten als Nobelprijswinnaar voor de Vrede Auguste Beernaert heeft bijvoorbeeld slechts 6 straatnamen naar zich vernoemd; een internationaal politiek monument als Camille Huysmans heeft er 7; ‘grootste Belg’ Pater Damiaan heeft er al 33; Jozef Cardijn wel 90; maar Guido Gezelle telt er wel 140, Peter Benoit 62 en Rubens 61.

De Vlaamse emancipatie & de Vlaamse culturele canon

De voorliefde van Vlaamse gemeentebesturen/gemeentelijke cultuurraden om (na de gekroonde hoofden) kunstenaars te honoreren met een straatnaam, hebben we opgelijst in drie tabellen per discipline: literatuur, plastische kunst en muziek. Om ons te beperkten tot relevante kunstenaars van bovenlokaal belang, hebben we enkel diegenen opgenomen die minstens 5 straatnamen kregen. De keuze die indertijd door de gemeenten/gemeentelijke cultuurraden is gemaakt ten faveure van deze kunstenaars, is zodoende niet (uitsluitend) bepaald door hun verbondenheid met de gemeente. Opvallende afwezigen of minder aanwezigen in deze lijsten hebben we in de bespreking opgenomen.
Waarom de gemeenten kozen voor precies déze kunstenaars, is een interessante vraag voor een onderzoek naar herinneringscultuur of naar de receptie van hun oeuvre. Met name de relatie van de straatnaamgeving met de groei én met de evolutie van de Vlaamse emancipatie en beweging lijkt mogelijkheden voor historische analyse te bevatten. “De Vlaamse beweging diende zichzelf vorm te geven, onder meer door de creatie van lieux de mémoire’”, schrijft historicus Tom Verschaffel (VERSCHAFFEL, p. 45). Die herinneringsplaatsen kunnen standbeelden zijn, openbare manifestaties en feesten, publicaties en ook straatnamen. De Vlaamse beweging kwam in de 19de eeuw tot ontwikkeling in artistieke milieus en het cultuurflamingantisme is tot voor kort altijd al een belangrijke stuwende factor binnen die beweging geweest. Die invloed laat zich gelden in de vele lieux de mémoires (waaronder straatnamen) die aan Vlaamse kunstenaars werden gewijd.

Literatuur

Bij de straatnamen voor kunstenaars zijn de literatoren overduidelijk het meest vertegenwoordigd, zowel in aantal auteurs als in aantal straatnamen. De taalstrijd, lange tijd een van de speerpunten van de Vlaamse beweging, ging immers hand in hand met de literaire ontvoogding van Vlaanderen. En vice versa, want vele Vlaamse schrijvers engageerden zich in min of meerdere mate bij de Vlaamse beweging. Populaire buitenlandse schrijvers zijn zo goed als afwezig in het Vlaamse straatnamenbeeld (Multatuli en Victor Hugo hebben er 3; Goethe, Schiller, Shakespeare, Bomans, Van Eeden, Zola komen in 2 straatnamen voor).
Een groot aantal schrijvers uit deze lijst behoort ongetwijfeld tot de canon van de Vlaamse literatuur. Anderen (Albrecht Rodenbach, Hugo Verriest) zijn veeleer iconen van de Vlaamse beweging. Rodenbach is de auteur van het strijdlied De Blauwvoet dat tot het vaste repertoire van de Vlaamse beweging zou gaan behoren. De tekst werd onder andere getoondicht door August De Boeck en Emiel Hullebroeck.
Opvallend is de aanwezigheid van middeleeuwse schrijvers als Jacob van Maerlant (van hem is de zinsnede ‘Omdat ic Vlaming ben’), Jan van Ruusbroec, Hadewych en Hendrik van Veldeke en de 16de-eeuwse Anna Bijns. Hun vroege teksten in de oudere versies van het Nederlands gaven het (Belgische) Nederlands de nodige anciënniteit en legitimiteit als cultuurtaal.
Toch werden de meeste straatnamen (in aantal namen, niet in aantal straten) aan schrijvers uit de eerste helft van de 20ste eeuw gegeven (Stijn Streuvels, Ernest Claes, Felix Timmermans, Karel van de Woestijne). Vanuit hedendaags perspectief valt de veeleer lage ranking op van schrijvers als Willem Elsschot en Paul Van Ostaijen. Ook Louis Paul Boons aantal straatnamen lijkt niet in verhouding te staan met zijn literair belang. Hij overleed echter na de fusie van gemeenten en de hierbij horende herbenoeming van straten. Het aantal vrouwelijke schrijvers in de lijst is bedroevend laag: naast Hadewych en Anna Bijns, zijn er slechts de populaire Alice Nahon en de eertijds veelgelezen Johanna Courtmans-Berchmans.

Plastische kunst

Ondanks de internationale renommee van de Vlaamse kunst, zijn de straatnamen met plastisch kunstenaars minder talrijk. De eerste vier namen geven meteen de bekendste kunstenaars uit de 17de eeuw (Rubens), de 16de eeuw (Bruegel), de 15de eeuw (Van Eyck) en de 20ste eeuw (Permeke). Opvallend in de lijst is Joe English. Deze kunstenaar werd in 1914 gemobiliseerd, werd frontschilder en ontwierp het heldenhuldezerkje voor de Vlaamse gesneuvelden, met het opschrift AVV-VVK (Alles voor Vlaanderen – Vlaanderen voor Kristus). English stierf in 1918 en naar zijn graf ging de eerste IJzerbedevaart (1920). Sinds 1930 rusten zijn lichamelijke resten in de crypte van de IJzertoren. Minder straatnamen kregen art nouveau-architecten en ontwerpers Victor Horta en Henri Van de Velde (respectievelijk 4 en 2).

Muzikale straatnamen

Het lijstje van de componisten en muzikanten is het meest opmerkelijk. Er werden duidelijk minder straatnamen naar componisten en muzikanten vernoemd, maar er zijn wel meer Benoitstraten dan Rubensstraten in Vlaanderen. Peter Benoit was de man die van het Antwerpse conservatorium de eerste exclusief Nederlandstalige hogeschool in België maakte. Hij bepleitte het muzieknationalisme en geldt als de vader van de Vlaamse school in de muziek. Over het belang van de Antwerpse conservatoriumdirecteurs in het Vlaamse muziekleven (en in het muzikale-straatnamenbeeld) staat elders op deze blog een artikel.
De lijst bevat met Beethoven (met Vlaamse wortels) en Mozart eveneens buitenlandse namen. Componisten van de Franco-Vlaamse school, of de Vlaamse polyfonisten, kregen dan weer minder straatnamen: Adriaan Willaert (4); Johannes Ockeghem, Philippus de Monte en Cypriaan de Rore (telkens 2).
Ook hier hebben een aantal straatnamen samen met Benoit een duidelijke band met de Vlaamse beweging. Edgar Tinel haalde zijn Prix de Rome in 1877 met een cantate op een Nederlandstalige tekst en bleef ook daarna consequent bij die taalkeuze. Emiel Hullebroeck componeerde tal van Vlaamse strijdliederen (onder andere De Blauwvoet) en propageerde het Vlaamse lied onder meer via het Vlaams Nationaal Zangfeest. Renaat Veremans, componist van het lied Vlaanderen (“’t zijn weiden als wiegende zeeën …”), engageerde zich voor de Vlaamse Nationale Zangfeesten en de IJzerbedevaart. Jef Van Hoof was medeoprichter van het Vlaams Nationaal Zangfeest, engageerde zicht bij het VNV, en was conservatoriumdirecteur tijdens WOII. Armand Preud’homme componeerde liederen die tot het vaste repertoire van de Vlaamse beweging behoren.
Andere componisten (Jan Blockx, Paul Gilson, Arthur Meulemans) waren veeleer door hun functies in het muziekonderwijs centrale figuren in het Vlaamse geïnstitutionaliseerde muziekleven.
Zo goed als afwezig is de nationale jazzmuziek: geen Django Reinhardt, Stan Brenders, Jack Sels, Fud Candrix. De volksmuziek (Karel Waeri) en de lichte muziek (Louis Neefs, Rosa Geinger, Helene Marechal) doen het op dit vlak nauwelijks beter en het is nog even wachten op een straatnaam voor pop- en rockmuzikanten.

Radicalisering

In het artikel Eigen helden – monumenten voor Vlaamsgezinden (VERSCHAFFEL, pp. 65) wijst historicus Tom Verschaffel op bepaalde verschuivingen in de herinneringscultuur binnen de Vlaamse beweging. Een eerste verschuiving bestond in de selectie van de redenen waarom verdienstelijke Vlamingen herinnerd werden; met name werd hun Vlaams engagement in de verf gezet terwijl hun andere verdiensten naar het achterplan verschoven.
Een tweede verschuiving deed zich (later) voor in de selectie van de figuren die herinnerd werden: “Deze evolutie hing […] samen met de radicalisering van de Vlaamse beweging. Die leidde er onder meer toe dat de [herinnerings]cultus zich ook ging richten op figuren die zelf deze radicaliteit belichaamden of die konden worden voorgesteld als actieve bestrijders van België” (VERSCHAFFEL, p. 70).
Deze laatste verschuiving zien we ook in de straatnaamgeving. Dat blijkt uit het relatief groot aantal straatnamen voor figuren die behoorden tot of expliciet hun steun verklaarden aan de radicale, anti-Belgische vleugel van de Vlaamse beweging. Een collaboratieverleden (onder anderen Filip De Pillecyn (10), Albert Servaes (7), Cyriel Verschaeve (6), Emiel Hullebroeck (14), Jef Van Hoof (8)) bleek in dit opzicht geen bezwaar, veeleer een bewijs van rechtlijnigheid.
Deze nieuwe, radicalere canon van de Vlaamse beweging ontwikkelde zich ten nadele van de oude, meer gematigde helden van de 19de eeuw. Karel Miry, componist van De Vlaamse leeuw (1847), het officiële lied van de Vlaamse Gemeenschap, stelt het met slechts 4 straatnamen; Hippoliet van Peene, die de tekst leverde, kreeg er 3. “Een consequentie van de verzelfstandiging van de Vlaamse herinneringscultuur en van de radicalisering van de Vlaamse beweging leek te zijn dat de interesse voor de oude, gematigde helden van de negentiende eeuw […] taande.” (VERSCHAFFEL, p. 71).

Commotie over straatnamen

Een straatnamencultuur die persoonsnamen kiest, staat geregeld bloot aan kritiek. Dat is in Vlaanderen en België net zo het geval als in het buitenland. In essentie kent dit protest twee tegenovergestelde strekkingen: het gaat over straten die naar iemand vernoemd zijn die het volgens sommigen eigenlijk niet verdient en over straten die volgens sommigen niet vernoemd zijn naar iemand die het wel verdient.
In de eerste groep komen er namen voor van bijvoorbeeld Cyriel Verschaeve, generaal Foch, James Penny (van de Beatlessong Penny Lane) en zelfs Nelson Mandela.
In de tweede groep ijvert men ofwel om een verdienstelijk persoon te erkennen met een straatnaam (soms ten koste van een andere straatnaam) ofwel om meer straatnamen te vernoemen naar achtergestelde groepen op dit vlak (bijvoorbeeld vrouwen, nieuwe Belgen).

Bibliografie

AERTS, K. en B. DE WEVER, Het verzet in de publieke herinnering in Vlaanderen, in: B. BOECKX, e.a., Tegendruk. Geheime pers tijdens de Tweede Wereldoorlog, Gent, 2004, p. 78-107.
ART, J., Het historisch monument: een bepaalde manier van omgaan met het verleden, in: Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse beweging, s.l., 2003, p. 13-23.
BELEMANS, R., Van de Aspot naar de Schepen Napoleon De Meyerstraat. Straatnaamgeving in Vlaanderen tussen immaterieel-erfgoedzorg en politieke identiteitsprofilering, in: Faro. Tijdschrift over cultureel erfgoed, jg. 1, nr. 2, 2008, p. 18-24.
BEYEN, M., Historische grootheid binnen handbereik. De Vlaamse Toeristenbond (VTB) als schepper van lieux de mémoire, in: Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse beweging, s.l., 2003, p. 155-170.
CRAB stratenlijst, uitgegeven door het AGIV (Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen).
DE WEVER, B., Cultus van de dode helden. Gedenktekens voor Vlaamse collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog, in: Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse beweging, s.l., 2003, p. 109-122.
VERSCHAFFEL. T., Eigen helden. Monumenten voor Vlaamsgezinden, in: Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse beweging, s.l., 2003, p. 45-72.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Google photo

Je reageert onder je Google account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s