Wie geeft de straat haar naam? De gemeente. Die is sinds 2002 helemaal vrij om een straatnaam te kiezen. De enige beperking is dat er geen straatnamen naar levende personen kunnen vernoemd worden (met uitzondering van de leden van de koninklijke familie indien het koningshuis daarvoor toestemming verleent).
Controle en advies
Toch wilde de centrale overheid tot 2002 enige controle behouden op de straatnaamgeving van gemeenten. Ze deed dit door richtlijnen op te stellen en adviescommissies te installeren. Een eerste aanzet werd daartoe gegeven tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Belgische overheid vreesde immers dat collaborerende gemeentebesturen van de gelegenheid gebruik zouden maken om straten te herbenoemen. Zo konden zij de openbare ruimte inschakelen om uitdrukking te geven aan hun politieke gezindte. Om daar tegenin te gaan, moesten de gemeenten voor elke naamsverandering het advies inwinnen bij de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (KCTD). Die organisatie bestond al sinds 1926 als academische instelling maar kreeg nu een adviserende rol. Desondanks bleek na de oorlog dat een aantal gemeentebesturen toch nog straatnamen hadden toegekend die de collaboratie en de Duitse bezetter huldigden.
Richtlijnen en commissies
Na de Tweede Wereldoorlog behield de KCTD haar rol als adviesorgaan. In 1946 publiceerde men een handleiding voor gemeentebesturen: Theorie en praktijk van de Straatnaamgeving. Er was nood aan ondersteuning op dit vlak want in de naoorlogse jaren werden tal van nieuwe straten aangelegd als gevolg van de groei van de bevolking en de groei van de economie. Maar vooral de fusie van de Belgische gemeenten in 1977 had “een lawine van straatnaamwijzingen als gevolg” (1). Gemeenten telden plots twee of zelfs meer Kerkstraten, Molenstraten of Schoolstraten. Om verwarring te voorkomen moesten die nieuwe namen krijgen.
In 1977 trad een nieuw decreet in voege, uitgevaardigd door de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap. Dit decreet hinkte op twee gedachten: het gaf zowel keuzevrijheid als expliciete richtlijnen en bindende adviezen:
- Alleen de gemeenteraad kan een naam van een weg of plein kiezen (art. 1).
- Er wordt bij voorkeur een naam gekozen die verband houdt met plaatselijke geschiedenis, het kunst- en cultuurleven, de toponymie en de volkskunde. (art. 2, § 1).
- Als er een persoonsnaam gekozen wordt, moet deze overleden zijn en enkel figuren van historisch, wetenschappelijk of algemeen-maatschappelijk belang komen in aanmerking. Bij voorkeur figuren die voor de gemeente of haar omgeving van betekenis zijn geweest (art. 2, § 2).
- Indien er een persoonsnaam wordt gebruikt voor de straat, moet het straatnaambord een beknopte toelichting geven bij de naam (art. 7).
- De naam van een lid van de koninklijke familie (overleden of in leven) mag enkel gebruikt worden na toestemming van de Koning (art. 2, § 3).
- Vooraleer de gemeente beslist tot wijziging moet er een openbaar onderzoek ingesteld worden. Men kan binnen 30 dagen opmerkingen en bezwaren kenbaar maken (art. 4, § 3).
- De gemeente moet advies vragen aan de gemeentelijke raad voor cultuur en culturele vrijetijdsbesteding (art. 4, § 2).
Bovendien werd er een nieuw adviesorgaan opgericht, ter vervanging van de KCTD: de Koninklijke Commissie van Advies voor Plaatsnaamgeving. Die is onderverdeeld in een centrale commissie (voorgezeten door de minister van Cultuur) en in provinciale commissies (voorgezeten door de provinciegouverneur). De gemeenten moeten bij elke naamgeving een dossier opmaken en advies vragen aan de provinciale commissie. Dit dossier bevat een verantwoording voor de straatnaam en – in geval het een persoonsnaam betreft – een biografie. Het advies van deze commissie is bindend. Indien de provinciale commissie de straatnaam weigert, kan de gemeente zich tot de centrale commissie wenden. Ook haar advies is bindend.
De provinciale en centrale commissies werden bevolkt met specialisten in lokale geschiedenis, kunst- en cultuurleven, toponymie, volkskunde (besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1997, art. 1, § 1). In de praktijk bleven de gemeenten evenwel een grote autonomie behouden, soms tegen het advies van beide commissies in.
“Iets meer matiging op dat gebied is wenselijk”
Om de gemeenten bij te staan, schreef men nieuwe handleidingen (2). Hierbij stelde men een voorkeurslijst op bij de keuze van nieuwe straatnamen:
- Namen uit de volksmond. “Er is […] geen enkel bezwaar om een in de volksmond al gebruikte benaming te honoreren, voor zover ze de welvoeglijkheid niet te buiten gaat […] en geen aanleiding geeft tot verwarring of geamuseerde reacties” (3).
- Namen van kadastrale oorsprong, met name uit de 19de-eeuwse atlassen van de buurtwegen en waterlopen en uit het kadaster.
- Invoeren van oude verdwenen namen, bijvoorbeeld traditionele straatnamen die ooit gewijzigd werden.
- Naamgroepen met semantisch verwante inhoud. Bij nieuwe verkavelingen kiest men best namen die inhoudelijk met elkaar verwant zijn, bijvoorbeeld namen van schrijvers, kunstenaars, bloemen, bomen, vogels, …
- Memorienamen. Dit zijn namen die herinneren aan een historisch feit, aan een instelling of aan een verdienstelijk persoon. “Het is, vooral in de jongste tijd, een bijzonder geliefde vorm van naamgeving die […] alle ander mogelijkheden dreigt te overwoekeren: iets meer matiging op dat gebied is misschien wel wenselijk” (4).
Liever personen dan toponiemen
De laatste wijziging van decreet over straatnaamgeving dateert uit 2002 en verleent de gemeenten haast absolute autonomie over straatnaamgeving. De procedure is als volgt:
- De gemeente wint advies in bij de gemeentelijke cultuurraad. Dit is niet verplicht, maar wel gebruikelijk. Sommige gemeenten hebben een specifieke straatnaamcommissie geïnstalleerd.
- De cultuurraad doet een voorstel.
- Het college beslist over dit voorstel en de gemeenteraad aanvaardt dit voorstel.
- Er wordt een openbaar onderzoek ingesteld, waarbij ook advies wordt ingewonnen bij de gemeentelijke cultuurraad.
- Bezwaren worden behandeld.
- De gemeenteraad neemt een beslissing.
De procedure speelt zich dus geheel en al af binnen de gemeente zelf.
De voorliefde voor gemeentebesturen en de cultuurraden om verdienstelijke personen te honoreren met een straatnaam, krijgt met deze decreetswijziging allerminst tegengas. De oude toponiemen, die de voorkeur genoten van de diverse adviserende commissies, verdwijnen op die manier naar het achterplan. Het immaterieel erfgoed van de oude plaatsnamen dat zij vertegenwoordigen, wordt verdrongen door een herinneringscultuur die zich liever op personen richt.
(1) A. STEVENS, Leidraad bij de straatnaamgeving en -wijziging, p. 2.
(2) ID., p. 32-36.
(3) ID., p. 33.
(4) ID., p. 35.
Bibliografie
J. ART, Het historisch monument: een bepaalde manier van omgaan met het verleden, art. in: Duurzamer dan graniet. Over monumenten en Vlaamse beweging, z.p., 2003, p. 13-23.
R. BELEMANS, Van de Aspot naar de Schepen Napoleon De Meyerstraat. Straatnaamgeving in Vlaanderen tussen immaterieel-erfgoedzorg en politieke identiteitsprofilering, in Faro. Tijdschrift over cultureel erfgoed, jg. 1, nr. 2, 2008, p. 18-24.
A. STEVENS, Leidraad bij de straatnaamgeving en -wijziging, (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, nr. 22). Hasselt 1982.
VVSG, Straatnaamgeving en huisnummering, werkdocument versie 8 april 2014.
In Turnhout is er nog een muzikale straatnaam: nl. Xaverianenplantsoen dit naar aanleiding van het 100 jarig bestaan van K.H. Xaverianen in 1968
Bedankt voor de tip.